Reformatie in de twintigste eeuw en daarna
- Redactie ZDA Reformatie
- 23 nov 2022
- 16 minuten om te lezen
Door: Larry Watts
Door alle eeuwen heen heeft God voor Zichzelf een volk bewaard, om Hem te vertegenwoordigen voor de wereld en om Zijn boodschappen van waarheid te verkondigen. Het historische verslag van de Schrift is bewaard gebleven, zodat wij kunnen weten hoe God omgaat met de mensen op aarde. “Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is.” 1 Korinthe 10:11. Maar in Zijn woord doet God meer dan het bewaren van de geschiedenis van Zijn volk. Hij geeft ons “het profetische woord, dat vast en zeker is” (2 Petrus 1:19), zodat zij die Hem willen volgen, kunnen weten wat er in de toekomst plaats zal vinden. “Voorzeker, de Heere HEERE doet niets tenzij Hij Zijn geheimenis heeft geopenbaard aan Zijn dienaren, de profeten.” Amos 3:7. Het principe dat God niets zal doen zonder het eerst te voorzeggen, blijkt uit de manier waarop Hij in het verleden met Zijn volk is omgegaan. Israël was de vervulling van de belofte die God had gegeven aan Abraham. Vanuit de profetie van Jesaja 40:2 identificeerde Johannes de Doper zichzelf als de “stem van iemand die roept in de woestijn” (Johannes 1:23). Jezus begon Zijn missie op aarde met de woorden: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabijgekomen.” Hiermee wees Hij terug naar de profetieën die op Hem wezen, in het bijzonder die van Daniël, Jesaja en David. Zoals de profetie een belangrijke rol heeft gespeeld in de hele geschiedenis van Gods belijdende volk, zo doet ze dat vandaag de dag ook. Alle fasen van de christelijke gemeente zijn geprofeteerd, tot in onze tijd toe. En zowel de profetie als de geschiedenis vertelt dat – hoewel er altijd een overblijfsel is geweest – het overblijfsel altijd een minderheid is geweest. In alle tijden hebben slechts enkelen Gods weg omarmd. Dit was niet anders tijdens de opkomst van de Adventbeweging in de negentiende eeuw en de Reformatie binnen het Adventisme in de twintigste eeuw. Beiden waren profetische bewegingen. Er zijn zeven profetieën waarop Zevende Dags Adventisten hun bestaansredenen kunnen baseren en nog drie andere waarop de Reformatie haar wortels kan baseren: Jesaja 58:12-14 beschrijft een volk dat de bressen in de muur – Gods wet – dicht zal maken door de Sabbat van het vierde gebod te verkondigen.
Daniël 8:14 was de basis voor de Adventbeweging die de reiniging verkondigde van het heiligdom aan het einde van het tijdvak van de 2300 dagen/ jaren (1844). Openbaring 3:14-22 bevat een brief aan de laatste van de zeven gemeenten: Laodicea. Dit is het laatste tijdvak in de geschiedenis van Gods gemeente. De naam Laodicea betekent ‘volk van het oordeel’. Openbaring 7:1-4 beschrijft de verzegeling van Gods volk terwijl de winden van strijd worden tegengehouden, voordat ze losbreken op aarde. Openbaring 10:10 profeteerde dat het ‘eten’ van het boekje (Daniël) een bittere ervaring zou zijn. Dit gebeurde toen in 1844 de eerste Adventisten in hun verwachtingen over Jezus’ wederkomst werden teleurgesteld. Dit kwam door een verkeerd begrip van wat het heiligdom in Daniël 8:14 betekende. Niet de aarde, zoals men had verwacht, maar het heiligdom in de hemel was waar het oordeel begon. Openbaring 11:19 openbaart het heilige der heilige van het heiligdom in de hemel, de plek waar de Ark van het verbond staat met daarin de Tien geboden, die de maatstaf voor het oordeel is Openbaring 14:6-12 beschrijft de boodschappen die door drie engelen aan de wereld worden gebracht, met daarin het eeuwige evangelie. Deze teksten wijzen ook op de tijd van Gods oordeel. Het begrip van deze profetische uitspraken en alle daarmee samenhangende waarheden kwamen niet op een presenteerblaadje tot de eerste Adventisten. Zij, die na de grote teleurstelling vasthielden aan het woord van God, onderzochten de Schrift en hun eigen ziel met diep berouw en met het geloof dat God getrouw is. Hun beloning was een begrip van het Bijbelse systeem van de waarheid, gebaseerd op de profetieën, compleet in haar boodschap en vol hoop. Het ontvouwde zich onder veel gebed, terwijl regel op regel en voorschrift op voorschrift uit de Bijbel op zijn plaats viel. De Adventbeweging groeide – in het begin langzaam – totdat ze zich tussen 1860 en 1863 onder de naam ‘Gemeente van Zevende Dags Adventisten’ organiseerde. Deze naam toonde haar twee onderscheidende kenmerken: gehoorzaamheid aan alle tien geboden en een levend geloof in de op handen zijnde, letterlijke wederkomst van Jezus Christus op de wolken van de hemel, om Zijn volk mee te nemen naar huis. Terwijl de verwachte wederkomst echter jaar na jaar uitbleef, begonnen de heldere hoop en de urgentie van de boodschap – die de adventisten tot een apart, afzonderlijk volk hadden gemaakt – te vervagen. Het voornaamste doel van de Adventbeweging was (en is nog steeds) om het kruis van Golgotha te verheffen voor de wereld, een volk voor te bereiden op de wederkomst van Christus en Gods regering van blaam te zuiveren voor het universum. Naarmate de twintigste eeuw naderde, werd Christus echter steeds meer uit het oog verloren en vervangen door een godsdienst van eigendunk en een verlangen naar wereldse goedkeuring. Gehoorzaamheid aan de Tien Geboden werd een bron van persoonlijke en kerkelijke trots, die de gerechtigheid van Christus overschaduwde en leidde tot farizeïsme. De gemeente keek naar haar groei in aantallen en populariteit en wees met trots op haar profetische grondslag als de bewaarder van Gods wet, in plaats van haar oog gericht te houden op de zachtmoedige en nederige Jezus.
In 1888 werd de liefde en het geloof van de gelovigen in Christus op de proef gesteld. Tijdens de Generale Conferentie van dat jaar werd de boodschap “Christus onze Gerechtigheid” voorgelegd aan de gemeente. Als deze boodschap met vreugde was aangenomen, zou zij het geloof hebben hersteld in het offer van Christus als het enige middel tot verlossing. “Het nodigde het volk uit om de gerechtigheid van Christus te ontvangen, die zich manifesteert in gehoorzaamheid aan alle geboden van God.” –Testimonies to Ministers and Gospel Workers, blz. 92. De boodschappen over dit onderwerp lieten zien dat geloof in Christus en gehoorzaamheid aan Zijn wet twee kanten van dezelfde medaille zijn. Zonder de gave van Christus in het hart is er geen kracht om datgene te doen wat in Gods ogen goed en aanvaardbaar is. Tijdens de prediking van ‘De wet, de wet, de wet’ hadden de adventisten Silo (de Wetgever) uit het oog verloren, omdat ze naar zichzelf en hun eigen gehoorzaamheid keken voor de vervulling van Gods beloften. In die tijd accepteerden maar weinig Adventisten ‘Christus onze Gerechtigheid’ als een boodschap uit de hemel. In zijn boek met dezelfde titel vermeldt A.G. Daniells het volgende citaat: “Er is niet één op de honderd die voor zichzelf de Bijbelse waarheid over dit onderwerp [rechtvaardiging door het geloof] begrijpt, dat zo noodzakelijk is voor ons huidige en eeuwige welzijn.” – Review en Herald, 3 september 1889. Toen deze woorden werden geschreven, waren er ongeveer 30.000 Adventisten in de wereld. Dat betekent dus dat er misschien 300 mensen waren die de boodschap echt voor zichzelf begrepen. Terwijl het Instituut en de Conferentie van 1888 26 dagen duurde, was 26 jaar later zelfredzaamheid nog springlevend, toen de gebeurtenissen zich aan het begin van en tijdens de Eerste Wereldoorlog ontvouwden. Net zoals het oude Israël met God een verbond had gesloten op basis van gehoorzaamheid, waarin ze faalden omdat ze niet op Hem vertrouwden, zo had het moderne Israël zich geroemd op de wet, maar God onteerd door diezelfde te breken. (Romeinen 2:23.)
De oorlogskwestie was namelijk juist voor de vroege Adventbeweging reden geweest waarom zij zich tussen 1861 en 1863 genoodzaakt zagen om zich te organiseren.
Toen in 1914 de oorlog in Europa uitbrak, stond de kerk – die ooit de banier van de waarheid hoog had gehouden – voor een cruciale beslissing. Bedreigd met verlies van levens en eigendommen wanneer leiders en leden zich niet zouden aansluiten bij de oorlogsinspanningen, gaven de leiders in Europa zich gewonnen en vertelden hun leden dat zij de wapens op moesten nemen en moesten strijden voor de verdediging van het vaderland. Enkele individuele leden zagen dit als een duidelijke schending van zowel het vierde als het zesde gebod. De oorlogskwestie was namelijk juist voor de vroege Adventbeweging reden geweest waarom zij zich tussen 1861 en 1863 genoodzaakt zagen om zich te organiseren. De Generale Conferentie had toen namelijk een vastbesloten standpunt ingenomen tegen deelname aan de Amerikaanse Burgeroorlog. Bij het begin van die oorlog waren de adventisten een relatief losse verenigde groep. Het beleid van de regering tijdens die oorlog maakte het echter noodzakelijk dat de adventisten publiekelijk een standpunt innamen over de militaire dienstplicht. Zij organiseerden zich zodat ze dat konden doen. Hun standpunt werd gesteund door het goddelijke principe dat “... Gods volk – dat Zijn bijzondere schat is – deze verwarrende oorlog niet kan voeren. Dit staat namelijk haaks op elk principe van hun geloof. In het leger kunnen zij niet tegelijkertijd én de waarheid én de eisen van hun officieren gehoorzamen. Er zou een voortdurende schending van het geweten plaatsvinden... De tien voorschriften van Jehova zijn het fundament van alle rechtvaardige en goede wetten. Zij die Gods geboden liefhebben, zullen zich aan elke goede wet van het land houden. Maar als de eisen van de bestuurders zo in strijd zijn met de wetten van God, is er maar één vraag die moet worden beantwoord: zullen we God gehoorzamen of de mens?” –Testimonies for the Church, deel 1, blz. 361. De Amerikaanse wet stelde mannen vrij van de militaire dienstplicht als zij vanwege godsdienstige opvattingen gewetensbezwaard waren én lid waren van een erkende godsdienstige organisatie die tegen oorlog was. Een georganiseerde Adventkerk kon daarom onder de wetgeving van die tijd vallen en ervoor zorgen dat haar leden rechtmatig waren vrijgesteld van de militaire dienst.
Hun officiële standpunt werd vastgelegd in een brief aan de gouverneur van Michigan in augustus 1864, waarvan een deel luidt: “Het kerkgenootschap van christenen, dat zichzelf Zevende Dags Adventisten noemt en de Bijbel beschouwt als hun maatstaf van geloof en handelen, is unaniem van mening dat haar leer1 in strijd is met de geest en de beoefening van oorlog. Zij hebben zich daarom altijd gewetensvol verzet tegen het dragen van wapens. Als er een deel van de Bijbel is waar wij naar kunnen wijzen als ons credo – meer dan enig ander deel – dan is het de wet van de Tien geboden. Wij beschouwen deze als de hoogste wet en nemen elk van haar voorschriften aan in zijn meest voor de hand liggende en letterlijke betekenis. Het vierde van deze geboden vereist dat men stopt met werken op de zevende dag van de week. Het zesde verbiedt het nemen van mensenlevens. Naar onze mening kan geen van beiden in acht worden genomen bij het vervullen van de militaire dienst. Onze handelwijze is steeds in overeenstemming met deze principes geweest.” –In Time of War, blz. 58. Met deze en soortgelijke verklaringen kreeg de vroege Adventkerk als organisatie het recht om vrijgesteld te worden van deelname aan de Burgeroorlog. Hieruit blijkt dat zij alle deelname aan oorlogshandelingen en bloedvergieten afwees, omdat dit in strijd is met onze plicht tegenover onze vijanden, die de goddelijke Meester aan ons heeft opgelegd. Echter, precies vijftig jaar later, toen de Eerste Wereldoorlog toesloeg, bestonden er in Europa geen wettelijke regelingen voor vrijstelling van militaire dienst op grond van religieuze opvattingen. Zevende Dags Adventisten besloten een bondgenootschap te sluiten met de wereld en kozen een pad dat uitkwam in opstand tegen God: “In deze tijden van crisis hebben we ons verbonden met de verdediging van het Vaderland. Onder deze omstandigheden zullen we ook wapens dragen op zaterdag (sabbat).” Vertaling van een officiële verklaring van de Europese Divisie van de Adventkerk, ingediend op 2 augustus 1914 bij het Ministerie van Oorlog in Berlijn. Als de leiders zich hadden verbonden met Christus en Zijn gerechtigheid was een bondgenootschap met de wereld ondenkbaar geweest.
Deze overtreding van Gods heilige wet werd versterkt door de weloverwogen keuze van de gemeente, om iedereen uit te sluiten van de gemeente die vastbesloten waren om trouw te zijn aan God, door te weigeren de heilige sabbat te schenden of zijn medemens te doden. De gemeente had het verbond verbroken en een verbond gesloten met de wereld (de heidenen) en nu begon zij het trouwe overblijfsel te vervolgen. (1 Koningen 19:10, 13.) Een predikant van de Adventkerk schreef: “Aan het begin van de oorlog verdeelde onze kerkgenootschap zich in twee delen. Terwijl achtennegentig procent van onze leden op grond van de Bijbel het standpunt innam dat het hun gewetensvolle plicht was om het Vaderland met wapens te verdedigen, ook op de sabbat, – dit verenigde standpunt van de leiders werd in één keer doorgestuurd naar het Ministerie van Oorlog – onderwierp twee procent zich echter niet aan dit verenigde besluit en moest daarom worden uitgesloten vanwege hun onchristelijke gedrag...” – Vertaald uit de Dresdner Neueste Nachrichten, 12 april 1918. Voor de twee procent die in deze tijd ernstig streed “voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is” (Judas 3), was dit een periode van grote verslagenheid. Velen van het trouwe volk werden naar kampen en gevangenissen gestuurd. Sommigen verzegelden hun leven als martelaren en werden het zaad van de twintigsteeeuwse reformatie. Met de apostel Paulus kunnen wij zeggen: “Als de Heere van de legermachten ons geen nageslacht had overgelaten, zouden wij als Sodom zijn geworden en aan Gomorra gelijkgemaakt zijn geweest.” (Romeinen 9:29). Dezelfde kwestie die leidde tot organisatie van de Adventkerk, leidde tot de geboorte van een reformatie. Haar motto was en is: “Zo zegt de HEERE: Ga staan op de wegen, en zie, vraag naar de aloude paden, waar toch de goede weg is, en bewandel die. Dan zult u rust vinden voor uw ziel. Maar zij zeggen: Wij bewandelen die niet.” (Jeremia 6:16). Tegen de tijd dat de Tweede Wereldoorlog begon, was de Generale Conferentie tot een wereldwijd beleid gekomen inzake gehoorzaamheid aan Gods geboden in crisistijd: “De gemeente probeert haar leden niet individueel de plicht voor te schrijven. Ieder individu moet staan op zijn eigen gewetensvolle overtuigingen.” – Beleidsstuk van de Generale Conferentie van de Adventkerk: ‘Seventh-day Adventists and Civil Government’, mei 1934, blz. 12. Vandaag de dag is dit standpunt onveranderd gebleven: “... Deze verklaring [dat de Adventkerk bereid is de staat te dienen in elke hoedanigheid van niet-strijder, civiel of militair, in oorlog of vrede, in of zonder uniform, wat zal bijdragen aan het redden van het leven] is geen starre positie die de leden van de kerk bindt, maar geeft leiding. Het individuele lid is daarbij vrij om de situatie voor zichzelf te beoordelen.” “Voor degenen die gewetensvol kiezen voor de I-A-classificatie (militaire dienst als strijder) moet pastorale begeleiding en advies worden gegeven bij de bediening van hun behoeften. De kerk onthoudt zich namelijk van het uitspreken van een oordeel over hen.” –Resolution of the 1972 Autumn Council, The Review and Herald, 30 november 1972, blz. 20.
Zo gaven de gemeente en haar leiders – de instrumenten die God heeft uitgekozen om zijn normen te handhaven – de vrijheid aan alle leden om af te wijken van Gods eisen.
Zo gaven de gemeente en haar leiders – de instrumenten die God heeft uitgekozen om zijn normen te handhaven – de vrijheid aan alle leden om af te wijken van Gods eisen. De wil van de mens werd verheven tot de hoogste positie en Gods doel van liefde voor Zijn schepping werd oneerbiedigd en onteerd. Deze valse leer heeft velen verblind. Het wordt namelijk vaak bestempeld als ‘gewetensvrijheid’. Geen enkele kerk, conferentie, raad of leider kan echter ooit iemand de vrijheid geven om de geldigheid van Gods morele wet te beoordelen. Christus zei: “Wie dan een van deze geringste geboden afschaft [breekt] en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen…” (Matthéüs 5:19). “Dat wil zeggen dat hij daar geen plaats zal hebben. Hij die opzettelijk één gebod breekt houdt zich immers in geest en waarheid aan geen van de geboden. ‘Want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden.’ (Jakobus 2:10).” –Thoughts from the Mount of Blessing, blz. 51 (zie ook: Gedachten van de berg der zaligspreking, blz. 50). Het idee dat de overheid verantwoordelijk zou zijn wanneer men deelneemt aan het bloedvergieten, draagt bij aan de lauwe toestand die beantwoordt aan de profetie over het overheersende kenmerk van het tijdperk van Laodicea, beschreven in Openbaring 3:14-21. Deze Bijbelverzen bevatten het fundament en de aard van het werk van het overblijfsel. Ze bevatten ook de eerste van de drie profetieën met betrekking tot de reformatie die in de twintigste eeuw onder de adventisten begon: Openbaring 3:20 Van alle brieven aan de zeven gemeenten in Openbaring 2 en 3 is de brief aan de Laodicenzen de enige die zich niet langer richt tot de engel – de leiders – van de gemeenteperiode. Terwijl hij zich afkeert van het gebruik van 'gij', 'uw'of 'u', zegt Christus deze uiterst belangrijke woorden, voordat Hij Zijn belofte aan de overwinnaars geeft: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij.” Dit vers geeft aan dat het laatste werk zal neerkomen op individuele verantwoording: hebben we een levende relatie met de levende God? Zo niet, dan verklaart de getrouwe Getuige dat er een uitspuwing, een schudding, een reiniging, een proces van zuivering zal plaatsvinden en dat er een scheiding zal plaatsvinden tijdens de laatste periode van Gods gemeente. “Het zal niet lang meer duren voordat iedere ziel op de proef zal worden gesteld.… Diegenen die stap voor stap hebben toegegeven aan wereldse eisen en gelijkvormig zijn geworden aan wereldse gebruiken, zullen het niet moeilijk vinden om te zwichten voor de regerende machten. Zij zwichten liever dan dat ze bespotting, belediging, dreigementen van gevangenneming of de dood moeten ondergaan. De strijd is tussen de geboden van God en de geboden van mensen. In deze tijd zal het goud worden gescheiden van het slak2 in de gemeente.” –Testimonies for the Church, deel 5, blz. 81 (zie ook: Maranatha, de Heere komt!, blz. 200). Net zoals de voorspelde Messias op de vastgestelde manier en op het vastgestelde tijdstip kwam, vond ook de voorspelde reformatie plaats op het juiste moment binnen de Adventbeweging. Velen zijn nog steeds op zoek naar die reformatie binnen de gelederen van de Adventkerk en weigeren te erkennen dat ze al heeft plaatsgevonden.
Verdrietig zal de roep zijn van hen die luisteren naar de stemmen van mensen en niet naar die van Christus! “De oogst is voorbij, de zomer is ten einde, en nog zijn wij niet verlost.” (Jeremia 8:20). De getrouwe en waarachtige Getuige zegt: “Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.” (Openbaring 3:22). Openbaring 12:17 Het hele hoofdstuk van Openbaring 12 is een profetische afbakening van de christelijke gemeente, van het begin tot het einde van de grote strijd in deze wereld. Het laatste vers van het hoofdstuk is een profetische mededeling, die wijst op de reformatie van vandaag: “En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en het getuigenis van Jezus Christus hebben.” (Openbaring 12:17, [SV1977]). In de inleiding van Patriarchs and Prophets geeft Uriah Smith het volgende commentaar op dit Bijbelvers: “De vrouw is een symbool voor de gemeente. Haar zaad zijn de individuele leden waaruit de gemeente op een bepaald moment is samengesteld. De ‘overigen’ of het ‘overblijfsel’ van haar zaad zou de laatste generatie christenen zijn, of degenen die op aarde leven bij de wederkomst van Christus.” –Patriarchs and Prophets, blz. 27.3 Zuster White beaamt het eerste deel van deze zin: “…een deugdzame vrouw stelt een reine gemeente voor en een onreine vrouw stelt een afvallige gemeente voor.…” –Het grote conflict (geïllustreerde versie), blz. 282. In de context van dit hoofdstuk, vertegenwoordigt de vrouw de gemeente zoals die heeft bestaan door alle eeuwen heen: “Van aanvang af hebben trouwe zielen de gemeente op aarde gevormd.” –Van Jeruzalem tot Rome, blz. 10. Voor verdere verduidelijking verwijzen we naar Matthéüs 13, waar Christus zowel het Zaad als de Zaaier is. Vandaag de dag kunnen we zeggen dat het zaad, dat in de wereld wordt gezaaid, Gods laatste waarschuwingsboodschap is. (Openbaring 14:6-12.)
De strijd is tussen de geboden van God en de geboden van mensen.
De tekst zegt echter dat de draak “[heenging] om krijg te voeren [niet tegen de vrouw, niet tegen haar zaad, maar alleen] tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en het getuigenis van Jezus Christus hebben.” De oude draak kan geen oorlog voeren tegen Christus, want Hij is in de hemel. Het overblijfsel is een ander verhaal. Zij zijn het voornaamste doelwit van zijn toorn. “Als we de ouders niet kunnen pakken, dan pakken we de kinderen.” De tekst laat ook zien dat Zijn volk (zoals dat altijd het geval is geweest) de Tien geboden onderwijst en in acht neemt door de genade van Christus. Zij herbouwen de verwoeste plaatsen van weleer en herstellen de bressen die in de wet zijn gemaakt (Jesaja 58:12, 13). Jezus benadrukte het belang hiervan in zijn tijd: “Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Waarom overtreedt ook u het gebod van God door uw overlevering? […] En zo hebt u door uw overlevering het gebod van God krachteloos gemaakt.” “Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht.” (Matthéüs 15:3,6; 19:17b). Zie ook Jesaja 8:20. Is er vandaag de dag een gemeente die overeenkomt met de profetie? Tijdens de Eerste Wereldoorlog hielden trouwe adventistische hervormers als individu – en vervolgens tijdens de Tweede Wereldoorlog als een georganiseerd orgaan – het vaandel van Gods wet hoog en de gehoorzaamheid daaraan, door een levend geloof in Jezus. Openbaring 18:1-3 Spoedig zal de laatste test voor de hele wereld komen. De luide roep, die de mensen waarschuwt voor de vreselijke waarheid over Babylon – een naam voor alle afvallige godsdiensten, met inbegrip van de aanbidding van het beest en zijn beeld – moet worden gegeven vóór de uitstorting van Gods toorn tijdens de zeven laatste plagen. Nu is het moment om onze roeping en verkiezing zeker te stellen. Christus kwam de eerste keer om het verlorene te zoeken en te redden; Hij komt de tweede keer om de rechtvaardigen mee naar huis te nemen. Zij, die bij Zijn komst verheerlijkt zullen worden, zullen eerst gerechtvaardigd worden door het bloed van Christus, door de gerechtigheid van Christus in hun hart te aanvaarden voor de reiniging van alle vroegere overtredingen.
“Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven…” En ten tweede zal de inwoning van Christus’ gerechtigheid elke persoon heiligen, want de belofte is dat God “ons [zal] reinigen van alle ongerechtigheid.” (1 Johannes 1:19). Zo zijn wij in staat om het juiste te doen. “Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.” (Johannes 14:15). Zuster White doet deze belangrijke uitspraak over de engel van de Openbaring 18:1: “vandaar de beweging, die symbolisch wordt voorgesteld door de engel die uit de hemel nederdaalt, de aarde verlicht met zijn lichtglans en met luider stem roept om de zonden van Babylon te verkonden. In deze boodschap wordt de oproep ‘Gaat uit van haar, mijn volk’ uitgesproken. Deze aankondigingen vormen samen met de boodschap van de derde engel de laatste waarschuwingsboodschap die aan de bewoners van de aarde zal worden gebracht.” –Het grote conflict (geïllustreerde versie), blz. 429. Let op het volgende: (1) Zij die Babylon verlaten in antwoord op de oproep van de hemel worden deel van het overblijfsel van het zaad van de vrouw. (2) De andere 'stem uit de hemel' (vers 4) lijkt niemand anders te zijn dan de Heilige Geest, “de derde Persoon van de Godheid die niet met beperkte kracht, maar in de volheid van goddelijke macht zou komen. De Geest geeft kracht aan wat door de Verlosser van de wereld is verwezenlijkt.” –The Desire of Ages, blz. 671 (zie ook: Jezus – de Wens der eeuwen, blz. 560). (3) Het overblijfsel bereidt zich voor om alles in deze wereld achter te laten en om aanwezig te zijn bij het huwelijksmaal van het Lam. Het overblijfsel neemt de raad van Openbaring 3:20 in acht en trekt het kleed van Christus' gerechtigheid aan, om in de laatste dagen staande te kunnen blijven. (Openbaring 12:17). Het overblijfsel verheft de boodschap van de tweede engel en roept: “Kom uit de wereld en kies de zijde van de Heer!” Zeven profetieën omschrijven de laatste boodschap. Drie profetieën omschrijven de laatste boodschapper. Kom erbij en laat de oproep steeds luider horen!
AMEN




Opmerkingen